Oek

Ik zit op de bank naast Oek. Dat is mijn vriend en hij is altijd bij mij, net zo lang als ik oud ben. Dat is zeker wel tien weken. Het kan ook meer dan tweehonderd jaar zijn. Ik weet niet alles.
Oek zit altijd naast mij op de bank. Of op tafel naar mij te kijken als ik mijn bord leeg eet. ’s Nachts ligt hij naast mij op mijn kussen.
En als ik van de werkplaats kom, zit hij op mij te wachten in het hoekje van de bank.

Vandaag was ik naar de werkplaats. Daar zitten we aan lange tafels en we maken iets moeilijks. Ik maak stangetjes, snoeren en een glazen ding aan elkaar vast met schroefjes. Dat wordt een lamp en Marijke die naast mij zit, doet een stekker en een schakelaar aan het snoer. Ook draait zij een peertje in de lamp en kijkt of hij het doet.
Marijke aait soms over mijn rug, dat vind ik fijn. En in de pauze eten we samen onze boterhammen en een appel, die zij voor mij schilt. Dan geef ik haar een kus en dan moet zij lachen.
Marijke hielp mij met die lapjes die we voor onze mond moesten doen, zij haakte het elastiek achter mijn oren. Nu niet meer, we hebben iets plastics voor ons gezicht.

Ik pak Oek op schoot en druk hem tegen mij aan.
‘Oek, vandaag was stom. Ik was heel verdrietig. De voorman vertelde dat Marijke er niet was, ze is ziek. Ik moest huilen, want Marijke is heel lief.’
Ik ga weer huilen en Oek is ook verdrietig. Zijn oogjes glinsteren maar ik zie geen tranen bij Oek. Dat hebben beren nooit, maar ik weet dat Oek ook huilt.
‘Stil maar, Oek, niet huilen.’
Ik gooi Oek in de lucht en vang hem weer op. Dat vindt hij net zo leuk als ik. Nu huilen we niet meer.
‘Kom Oek, we gaan onze tanden poetsen en daarna slapen.’

Ik stap mijn bed in en leg Oek naast mij op mijn kussen.
‘Welterusten Oek.’

Recente Artikelen

Archief